Dit verlangen moet in ons aanwezig zijn. Dan zal het een uitwerking hebben in ons dagelijks leven. We moeten niet tevreden zijn met een leven in de woestijn, maar verlangen dat Jezus in ons zichtbaar wordt, ook in onze kerken. Dat er meer en meer gelovigen zullen zijn die zich helemaal aan God toewijden, met het diepe verlangen in Zijn tegenwoordigheid te zijn. Geestelijke groei zal dan zichtbaar worden en het is goed mogelijk dat anderen dat eerder opmerken dan wijzelf.
Deze groei veroorzaakt geestelijke honger, die pas wordt gestild wanneer wij Gods goedheid hebben geproefd en een glimp hebben opgevangen van Hemzelf.
Wel zien we dat Jezus – die voor korte tijd lager dan de engelen geplaatst was opdat zijn door door Gods genade iedereen ten goede zou komen – vanwege zijn lijden en dood nu met eer en luister gekroond is.
Hebr. 2:9
Wanneer we in Zijn tegenwoordigheid komen en Hem werkelijk ontmoeten, dan zullen we onze eigen kleinheid en zondigheid beseffen. Hij is immers de Heilige.
Ik (Jesaja, nvdr) riep het uit: ‘Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen!’
Jes. 6:5
Hierna heiligde de Heere Jesaja en kon hij toch in Gods tegenwoordigheid zijn. Met volle vrijmoedigheid mogen wij tot Hem gaan, omdat de Heere Jezus als de Hogepriester de hemelen is doorgegaan.
Nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemel is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten we vasthouden aan het geloof dat we belijden. Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat hij niet vervallen is tot zonde. Laten we dus zonder schroom naderen tot de troon van de Genadige, waar we telkens als we hulp nodig hebben barmhartigheid en genade vinden.
Hebr. 4:14-16