Aside

Kerst

Een feestelijk herdenken. De Zoon van God die kwam in de gestalte van een mens. Honderden jaren tevoren aangekondigd door de profeten, tot in de details. Wie oog heeft voor die profetieën kan niet anders dan ook stilstaan bij de onvervulde. Er zijn er nog heel wat. De eindvervulling: de tweede komst van Jezus moet nog plaatsvinden. Ook die komst wordt in detail beschreven en daarom is de bijbel zo’n uniek boek.

Wiens oog gericht is op de toekomst zal erkennen dat we niet zijn overgeleverd aan het toeval of het noodlot, maar dat er hoop is omdat de levende God alles in Zijn machtige hand houdt. De bijbel zegt het zo:

Hij draagt alle dingen door het woord zijner kracht.
Hebreeën 1:3

Dat Woord dat alles schiep en waardoor alles bestaat.

Het is dat Woord dat mens geworden is. Jezus Christus, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. Wie zijn leven aan Hem toevertrouwt vindt bij Hem gehoor wanneer hij Hem aanroept. Zijn geboorte is lang geleden, maar Hij is de onvergankelijke God.

(André Anné)

Een kerstverhaal

Het was laat op de avond. De zon was al lang ondergegaan. Langs een stil, donker pad, in de richting van Bethlehem, liep een oude man. ’t Was meer sloffen wat hij deed, al steunend op z’n oude herdersstaf. Hij mompelde soms wat in zichzelf.
Ja, dacht hij. In stille armoede werd Hij geboren.
Daar kon hij immers over mee praten. Als de dag van gisteren herinnerde hij zich alles nog, dat mooie, dat fijne, terwijl niemand er meer op rekende.

Het was toen nacht, het was donker in de wereld. Er was geen hoop, geen toekomst en geen licht. Juist toen ontfermde God Zich over mensen. Want zie, er is een kind op aard geboren.
Even komt er een glimlach over de lippen van de oude herder. Hij ziet het nog liggen in de kribbe, dat kindje Jezus.
Iedere keer werden ze weer lastig gevallen door de Romeinse soldaten. Bijna iedereen moest vluchten. En de andere herders had hij nooit meer teruggezien.

Jezus wel! Maar wat was er niet van Hem geworden? ’t Had alles alleen maar verergerd, want, o wee… als je je bij Jezus aansloot… O, zelf had hij wel tussen de menigte gestaan en met die wonderbare spijziging had hij ook meegegeten van het brood. Dat was maar één van de vele wonderen die Jezus gedaan had.

Ja, mompelde hij. Ik volgde Hem ook, maar dan op afstand.
’t Was toch ook zijn Jezus! En nu… verleden tijd is het…

Kijk, daar is de stal.
Nog één keer wilde hij terug naar die stal. Hoelang geleden was het, dat hij daar naar binnen ging? Misschien wel 33 jaar geleden. Hij opende de deur en liep naar binnen. Alles was zo gammel. ’t Was er ook zo koud. Ach, kijk… de kribbe… hij staat er nog.
Hij voelde tranen naar boven komen.
Dan weer balde hij z’n vuisten.
Die soldaten, ze hebben Hem gekruisigd.
Alles was nu afgelopen. Maar telkens gingen zijn gedachten in de richting van… Jezus’ dood… Hij was nog stilletjes naar het graf gelopen, heel voorzichtig, niemand mocht hem daar zien, want o… al die soldaten…

Verdrietig was de herder toen weggegaan. Jezus, Hij was dood en hij miste Hem zo… Hij had Jezus nodig. En nu zat hij hier, de kribbe was leeg, het graf was leeg en zijn hart was leeg… Eenzaam en alleen voelde hij zich. Zijn lichaam was erg verzwakt. Hij wist dat zijn leven spoedig voorbij zou zijn. Nog één keer zou hij Jezus graag willen zien.

Hij knielde neer. De tranen liepen over zijn wangen en druppelden in de kribbe. Hij riep tot God: “Here God, het leven was zo mooi met het kind Jezus, Uw Zoon… Ik wil zo graag…”
Ineens was hij niet meer alleen in de stal. Droomde hij nu? Of, nee… wacht eens, hoorde hij daar niet een bekende stem? Was dat niet de stem van Jezus? Oh, kijk, daar stond Hij en Hij sprak tegen hem. De herder was eerst sprakeloos.
Toen riep hij: “Jezus, mijn Jezus. Geef mij nog eenmaal kracht, een krachtige stem, zodat ik van U en over U mag zingen, want nu heb ik alles begrepen! O, dat ze het in Bethlehem en in Jeruzalem mogen horen, dat U leeft. Heel de wereld moet het weten!”
En hij zong…

Ze hebben het gehoord, de soldaten… In de verte hoorde hij de paarden van de soldaten… Op weg naar de stal van Bethlehem.

Maar de oude herder was niet meer, hij was heengegaan tot zijn Vader, zijn God, het ‘Eeuwige Licht’.

Zo zou de geschiedenis van één van de herders geweest kunnen zijn. Knielend bij de kribbe, Jezus volgend… Teleurstellingen, een leeg graf en een leeg hart.

Dan is Jezus er opnieuw met Zijn Licht.
Hij geeft warmte en rust.

(André Anné)

Kerstvrede in oorlogstijd

Het was tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog. In het Oosten van Duitsland waren de Russische troepen ver doorgedrongen. Kort voor Kerstmis 1944 waren de Duitsers in het westen nog een wanhopig tegen­offensief begonnen: de slag in de Ardennen. Er werd hevig gestreden in de bossen van de noordelijke uitlopers van de Eifel. Een inwoner van Aken, een stad die erg te lijden had onder bombarde­menten, had zijn vrouw en zijn twaalfjarige zoon ondergebracht in een jachthut midden in de bossen. Het was de avond voor Kerstmis. De vrouw en de jongen za­ten samen stil in de hut bij het licht van een paar kaarsen. Hoe anders was deze avond dan Kerstmis in vroegere jaren! Plotseling werd er op de deur geklopt. Met bevend hart deed de vrouw open. Daar stonden drie Ameri­kaanse soldaten die van hun troepen­onderdeel waren afge­sneden. Eén van hen was gewond en bloedde hevig. De mannen waren gewapend en hadden zich ook zo naar binnen kunnen dringen. Maar ze bleven stil staan, bewogen zich niet en smeek­ten met hun ogen. Een gesprek was moeilijk, want moeder en zoon verstonden geen Engels. In gebroken Frans konden ze samen spreken. Frau Müller wenkte de drie mannen binnen te komen. Ze wist dat dat gevaarlijk was. De Amerikanen waren immers vijanden. Maar Frau Müller was een christin en in haar hart was de liefde van Christus. De gewonde soldaat werd op het bed van de jongen gelegd en verzorgd. Hans, de jongen, wreef met sneeuw de blauw bevro­ren voeten van de man­nen. Drie dagen lang hadden ze al rond­gedwaald in de bossen op zoek naar de Amerikanen en op hun hoede voor de Duitsers. Al gauw be­schouwde de moederlijke Duitse vrouw de vreemden als grote jongens, die wat hun leeftijd betreft haar eigen zonen hadden kunnen zijn. Ze had nog een vette haan, die ze eigenlijk tot Nieuwjaar had wil­len bewaren in de hoop dat haar man dan met een kort verlof thuis zou zijn. Nu werd de haan geslacht en vrijwillig voor de vijan­den opge­of­ferd. Al gauw hing er een heerlijke lucht van gebraden haan in de kamer.

Opeens werd er weer op de deur geklopt. In de verwachting nog meer verdwaalde Amerikanen te zien, deed de twaalfjarige Hans zonder aar­zelen de deur van de hut open. Buiten stonden vier mannen in uni­form: Duitsers!

Moeder en zoon stonden eerst verstijfd van schrik. Er was immers de harde wet: wie vijandelijke soldaten herbergt, pleegt landverraad. Ze kon­den allemaal wel doodgeschoten worden. Maar de moeder herstelde zich snel. Haar gezicht was bleek, maar haar stem was rustig toen ze zei: ‘Geze­gend Kerstmis!’ De soldaten beantwoordden de groet. Ze legden uit dat ze de weg naar hun legereenheid verloren hadden en vroegen beleefd of ze in de hut mochten overnachten.

‘Natuurlijk mag dat,’ zei de vrouw, ‘kom maar binnen. U kunt zo dade­lijk aanzitten aan onze kerstmaaltijd, waarbij nóg drie onverwachte gasten zijn. Maar u moet hen wel zonder meer als vrienden beschouwen.’ De leider van de Duitsers was een onderofficier. Hij vroeg bars: ‘Hebt u Amerikanen in huis?’ De moeder keek hem recht in de ogen en zei: ‘Het is kerstnacht en hier wordt niet geschoten! Jullie zouden mijn zonen kun­nen zijn en die daarbinnen ook. Eén van hen is gewond en vecht voor zijn leven. Zijn beide kameraden zijn hongerig en, net als jullie, doodmoe. In deze kerstnacht denken we niet aan doden!’ De onder­officier staarde haar aan. Enkele eindeloze seconden heerste er zwijgen. Toen, na een hernieuwd liefdevol verzoek van de vrouw, leg­den de vier soldaten hun wapens op de kist met houtblokken in de gang. Ook de ‘vijanden’ lever­den hun wapens in. Verlegen stonden de Duitsers en de Amerikanen schouder aan schouder in de kleine kamer. Nu was de moederlijke vrouw in haar element. Ze vonden allemaal een zitplaats: de twee Duitsers en de twee Amerikanen op haar grote bed. Moeder Müller keek in haar provisie­kast en haalde alles tevoorschijn wat ze kon missen. Al gauw was het kerstmaal klaar. Eén van de Duitse soldaten had nog een roggebrood bij zich dat moeder Müller sneed. Toen ze allemaal om de tafel zaten bij het schijnsel van de kaarsen, sprak moeder Müller het gewone tafelgebed uit: ‘Kom, Here Jezus, wees onze Gast…’

Daarbij schoten haar de tranen in de ogen. Ook de oorlogsmoede solda­ten uit de twee elkaar vijandige kampen waren ontroerd. Ze waren weer jongens, allemaal ver van huis. Het was of ze bij hun moeder aan tafel zaten op deze kerstavond. Het was dan ook heel vanzelfsprekend dat één van de Duitsers, een student in de medicijnen, zich over de wonden van de Amerikaanse soldaat boog voor een onderzoek. Allen waren opgelucht toen hij in vloeiend Engels constateerde: ‘De wond is gelukkig niet door de kou geïnfecteerd. De man heeft alleen veel bloed verloren. Hij heeft nu rust nodig en versterkend voedsel.’ Het was tegen middernacht toen de ‘vredesmaaltijd’ beëindigd was. Moeder Müller nam haar gasten, behalve de rustig slapende gewonde Harry, nog even mee naar de open deur. Ze keken in de heldere winternacht op naar de sterrenhemel. ‘Kijk,’ wees de vrouw, ‘is het niet net de kerstster?’ Prach­tig straalde de Sirius, de helder­ste ster aan de hemel, neer op het won­der­lijke kleine gezelschap daar beneden. De oorlog leek opeens heel ver en bijna vergeten. De privé wapen­stilstand duurde ook voort tot de morgen. De Duitsers en de Ameri­kanen gingen nu gescheiden wegen. Harry kreeg het laatste ei van moeder Müller en een slokje rode wijn. De anderen kregen een bord haver­mout. Van twee stokken en een tafel­kleed werd een draagbaar gemaakt voor de gewonde. De onder­officier wees de Amerikanen op een kaart hoe ze het beste hun troepen­onderdeel konden terugvinden. Vlak voordat ze weggingen gaf de gastvrouw de wapens terug. Ontroerd zei ze: ‘God beware jullie allemaal en moge Hij jullie spoedig in vrede doen terug­keren in jullie familiekring!’ De Duitsers en Amerikanen gaven elkaar een hand en gingen in tegenovergestelde richting weg. Toen moeder en zoon weer samen in de hut waren, haalde moeder de oude familiebijbel tevoor­schijn. De jongen zag hoe ze de Bijbel opsloeg bij de kerst­geschie­denis. In de afgelopen nacht was er een stukje werkelijkheid geworden van het woord dat de engel gesproken had: vrede op aarde!

Ook bij een ander vers bleef de vinger van de lezende vrouw rusten: ‘En zij trokken langs een andere weg naar hun land terug.’ Dat wordt gezegd van de wijzen uit het Oosten, die uit verre landen gekomen waren om het kindje Jezus te huldigen.

Zou er misschien ook een andere, een nieuwe weg zijn die de Amerikaanse en Duitse soldaten gingen, nadat zij deze bijzondere gebeurtenis met elkaar beleefd hadden?

Kerstmis

Het kerstfeest is actueler dan ooit. In onze tijd veroorzaken macht­hebbers de gedwongen verhuizing van tallozen. Er zijn miljoenen ontheemden. Toen Jezus geboren werd, was er ook grote ontreddering. Men moest zich laten inschrijven. Mensen waren onderweg naar hun stad van afkomst. De volks­telling bracht een grote volksverhuizing op gang. De hotels zaten vol en de commercie draaide op volle toeren. In die chaos werd Jezus geboren. Zijn geboorte toont ons onomwonden dat Hij niet welkom was. Waarom liet God dat allemaal toe? Hij had die kribbe toch kunnen voor­komen? Maar daarin toont God waar het ten diepste om gaat. Het toont dat de mens bankroet is. Er is geen liefde of ontferming van de mens te verwachten.In Zijn geboorte toont Jezus ons Zijn liefde. Het lijkt wel dat bij Zijn geboorte alles ontbrak. Geen plaats waar er rust en vrede was. Maria had nochtans een lange en ver­moeiende reis achter de rug. Waarom voorzag God niet in een bed? Het moest duidelijk worden dat alleen Hij rust en vrede kan geven. Maria had de boodschap van de engel begrepen: “mij geschiedde naar Uw woord” zei ze. Hiermee gaf ze zichzelf over aan Gods leiding. In de diepste ellende is Zijn aanwezigheid voldoende.

Als wereldleiders ons land bezoeken wordt er gepoetst en geverfd. Maar bij Jezus komst is er geen voorbereiding geweest. Het was een vuile plaats. Waarom liet God dat toe? Hij is zonder smet of zonde. Hij heeft geen pa­leis nodig, geen uiterlijke reinheid. Hij is de bron van innerlijke heerlijk­heid die boven alle menselijke inspanningen gaat.Zo wordt duidelijk dat Hij niets van de wereld nodig heeft, maar de wereld heeft Hem nodig.

Hij was niet welkom op deze wereld, ook niet in Jeruzalem. Hij moest vluchten voor Herodes. Hij was niet welkom in Nazareth. Men wilde Hem van de rotsen duwen.De vossen hadden holen en de vogels nesten, maar voor Hem was er slechts één plaats: de Schedelplaats (Golgotha). Daar deed Hij een opmerkelijke ruil. Hij nam de zonde van de mens op Zich om ons Zijn rust en vrede te kunnen geven. Daar zien we de kern van het kerstfeest: liefde won het van de haat. Kerstfeest is de openbaring van die oneindige liefde van God. Hij kwam door de liefde gedreven, om de haat te overwinnen. Daarom is er toch nog een plaats waar Hij welkom is. Het is Hem om die plaats te doen. Hij ver­langt ernaar om in ons hart te wonen en er Zich thuis te voelen. Kerst is pas echt als die liefde zijn weg naar ons hart heeft gevonden en Gods vrede op ons neerdaalt.

Onze wereld is een chaos, miljoenen vluchtelingen, haat, nijd, rampen en oorlogen. Maar in miljoenen harten heeft Hij al Zijn plaats ingenomen. Blijdschap, vrede, rust en een heerlijke toekomst zijn ons deel in Hem. Glorie voor Zijn Naam die is boven alle naam.