Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God.
1 Joh. 3:21
David is aan het bidden. Zo’n gebed als in vs.2 en 3 kost je jezélf: ‘Spreek Uw oordeel over mij uit, toetst U mijn hart,’ zegt David tot God. Dat spreekt van verootmoediging, van een zich uitleveren aan Hem, die de heilige God is. Durven wij ons in Gods licht stellen? David wel, omdat hij wist dat diezelfde God ook goedertieren is en de zonde vergeeft. Willen we ons in Zijn licht stellen? Krijgt onze Here toegang in alle hoekjes (ook de donkere) van ons leven? Willen we eerlijk, oprecht en open zijn voor Hem?
Onze Meester vraagt alles. ‘Geeft Mij uw hart,’ zegt Hij in Spr. 23:26. Elke gedachte gevangennemen tot de gehoorzaamheid van Christus (2 Kor 10:5): in zorgen en zaken, moreel en financieel, in willen en werken. Let wel: Hij wil opruimen. Want alles in ons wat tegen Hem is, wat zonde is, staat Hem in de weg om te zegenen. Hij wil ons geestelijk laten groeien, ons rijk maken in Hem, ons gebruiken in Zijn dienst. Hij wil ‘gemeenschap’ met ons! En dat betekent: Hem toestaan door de Heilige Geest en door het Woord (vs.4,5) ons te reinigen, misschien heel rigoureus. ‘Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven’ (1 Joh. 1:9). God haalt dan een streep door de rekening. En alle zonden zijn weg en vergeten.
En dan? Wachten tot het weer misgaat in ons hart?
Zuchtend en moedeloos? Nee, gelukkig niet. De Here gaat verder met ons waar Hij gebleven was op onze geestelijke weg. In vs.3 zegt de dichter vrijmoedig: ‘Er is niets verkeerds meer.’ Alles ligt onder het kruis van Christus. Zo kan en durft iemand te naderen tot God (Hebr.10:22).
Uit: Verhalen bij de Bijbel